Waar is thuis?

“Au! Verdomme!” Met mijn vingers voel ik op mijn voorhoofd en tast daarna in het donker voor me. Een muur.
“Wat doe je?”
Oh, hij is er ook. “Ik loop tegen een muur aan,” verklaar ik.
“Waarom?”
Wat een vraag, waarom, waarom loopt iemand middenin de nacht tegen een muur aan?
“Ik moet naar de wc.”
Hij doet het licht aan. Ik kijk om mij heen. Ja, ik herken hem en ook deze kamer. Ik weet weer waar we zijn.
“Ik dacht dat we in Spanje waren, dan zou daar de gang zijn,” wijs ik naar de muur.
“Ik snap het al. Ga je nog plassen? Dan kunnen we verder slapen.” Hij wacht totdat ik de badkamer bereik en doet het licht weer uit.
Ik zit op de pot na te denken. We zijn eergisteren vanuit Málaga naar Schiphol gevlogen en met de trein naar huis gereden. Naar huis. Het is nog steeds ons huis, al wonen wij hier slechts twee maanden per jaar. In Spanje is het leven simpeler, rustiger, de tijd lijkt langzamer te gaan dan hier. Het huisje, omringd door amandelbomen, hoge populieren en kastanjes vol met mussen, mezen, kanaries en boomklevers, voelt als een plek in een andere wereld. Na een paar weken in Nederland verlang ik weer naar daar. Ik wil dan teruggaan. Naar huis. Hoe zit dat dan?
Vanuit de slaapkamer hoor ik een zacht gesnurk. Ik kan maar beter gaan slapen in plaats van op de pot te zitten filosoferen, morgen is een drukke dag. Ik trek door en loop in het donker naar mijn kant van het bed in de slaapkamer. Als ik eenmaal weet waar ik ben, gaat dat blindelings. Letterlijk.

Wat zijn de kinderen groot geworden. Vier maanden is een lange tijd voor een kind, ze groeien als kool, wordt er gezegd in het Nederlands, maar ik heb nooit kool zien groeien.
“Elias, ben je weer stiekem gegroeid, als oma niet oplet? Straks word je groter dan papa. En jij, Jordy, ik herken je bijna niet, je groeit als gras na een regenbui!”
Elias neemt nog alles wat je zegt voor waar, met zijn vier jaar, maar Jordy niet.
“Oma, hoezo als gras? Groeit ie hard?”
“Ik heb dat zelf gezien. Bij ons in Spanje regent het heel weinig. Maar als het regent, dan gaat alles heel snel groeien. Vooral het gras. Alsof het denkt: opschieten nu, voordat het weer droog wordt.”
Jordy moet lachen, maar mijn dochter wendt haar blik tot de hemel als ik over Spanje begin, dat ontgaat mij niet.
“Wil je koffie?” vraagt ze. Van onderwerp veranderen. Werkt altijd.
“Ja, lekker. Zullen we buiten zitten?”
“Jaa! ” klinkt er tweestemmig, de jongens zijn ook het liefst buiten. Dat hebben ze vast wel van oma.
Mijn dochter heeft er moeite mee, dat ik zo ver weg ben. Ze kunnen niet zomaar even langskomen voor een kopje koffie, ik kan haar niet helpen met de kinderen als ze ziek zijn, als oppas-oma functioneer ik niet. We zien elkaar een paar keer per jaar en dan ben ik altijd verbaasd dat de kinderen zijn gegroeid. Altijd hetzelfde. En dan gelijk over Spanje beginnen. Stom van mij.
“Sorry, ik had niet meteen over Spanje moeten beginnen.”
“Maakt niet uit, maar straks willen ze er heen, omdat jij daar zo veel over vertelt en dan moet ik ze uitleggen dat dat niet zomaar gaat.”
Stil roer ik in mijn koffie, al is er niets om te roeren. Suiker gebruik ik al jaren niet. Het lepeltje neem ik er wel bij. Onderdeel van het ritueel. Ik roer de gedachten in mijn koppie.
“Het is toch heel anders als je er echt bent, “ vervolgt ze op een zachtere toon, “videobellen is ook leuk, maar…”
“Ik weet, dat is niet hetzelfde.”
“Oma, kijk hoe ver ik kan schieten!” Jordy heeft zijn supersoaker waterpistool uit de schuur gehaald.
“Niet op mensen richten, Jordy, “ corrigeert zijn moeder.
Ze heeft gelijk. Het is maar water, en toch is dat voor hem een wapen. Als elke moeder dat zou doen, alle jongetjes leren dat je niet op mensen mag schieten, zou dat helpen? Zou dat de wereld veranderen?
“Ik laat hem alleen zien, ik ga niet schieten op jullie, kijk!” roept Jordy en spuit over de schutting.
“Ooh, voorzichtig, daar kan ook iemand zijn!” schrikt mijn dochter. We horen niets, dan was er blijkbaar niemand.
Dit is precies een van de redenen waarom ik me in ons klein huisje in Spanje beter voel. Ik zou met een supersoaker helemaal rond kunnen schieten, rennend in mijn blote kont. Niemand die daar last van heeft. Niemand die mij ziet. Ach, ik zou zo graag Jordy en Elias op vakantie willen nemen naar ons natuurhuisje. Ik spaar voor vliegtickets voor ze allemaal.
“Zullen we straks naar het Kotermeer gaan,” stel ik voor, “daar kunnen ze rennen en waterspuiten hoeveel ze willen, wat denk je? “ Ik drink de laatste slok van mijn koffie en sta op, oma is klaar voor actie.
“Een goed idee, ik neem de lunch mee. Let jij even op ze?”

Na zo’n dag slaap ik als een blok, in een stuk door. Geen wonder. Ik ben wel twintig keer van de glijbaan afgegaan, tikkertjes gespeeld, watergevecht gehouden, honderden vragen beantwoord. Ik houd van de vragen van een achtjarig kind: Oma, kunnen slangen scheten laten? Waarom is de zon heet en de maan niet? Kan opa een vliegtuig besturen? Waarom niet? Kan hij dat niet leren?
Terwijl zijn broertje Elias nog in de magische wereld leeft waarin alles mogelijk is, zit Jordy in het transferium naar de wereld die wij reëel noemen. Jammer dat we niet langer kunnen blijven in de magische wereld. We kunnen het opnieuw gaan creëren als we volwassen zijn. Ik probeer dat tenminste. Een plek op de wereld maken waarin ik mij vrij voel. Waar ik kan dagdromen, urenlang naar de vogels kijken, in de grond wroeten met mijn handen en tegen de planten praten. In mijn moedertaal, dat verstaan ze wel. De rest van mijn omgeving niet.

Het is ook zo lang geleden, dat ik mezelf als een jong plantje heb verpot in een andere bodem, de Nederlandse. Het was in het begin heel moeilijk. Zandbodem. Het water loopt er zo doorheen, maar dat is niet erg want het regent hier heel vaak. Je hoeft geen lange wortels laten groeien, diep in de grond, nee, je wortelt oppervlakkig en breed. Zo heb ik dat gedaan. Het is dan ook makkelijker om zo’n plant weer te verpotten.
Het is niet aan mij te zien, dat ik van een andere bodem ben, het is wel te horen. Soms hoef ik alleen maar ‘goedemorgen’ te zeggen en vragen mensen al waar ik vandaan kom. Al vergeet ik dat zelf soms, ze zullen mij eraan herinneren. Sommigen beginnen een diepgaand gesprek over de reden van mijn komst hier, sommigen zijn geïnteresseerd in mijn reïntegratie. Ze vragen mij, in welk taal ik denk. Dat schijnt een hoog level van aanpassing te betekenen. Ik weet wat het goede antwoordt is, maar dat geef ik niet.
“Ik denk in beelden, niet in woorden. Behalve als ik in mijn gedachten met iemand spreek natuurlijk, dan bedenk ik woorden in die taal,” leg ik dan uit. In mijn dromen maak ik daar vaak een zooitje van. Ik heb laatst gedroomd over mijn vriendinnen uit middelbare school. Ik kwam ze tegen in het dorp, ze gingen ergens koffie drinken en ik wist nergens van. Dat raakte mij. Ik vroeg waarom ze niet ook met mij hadden afgesproken. Ze zeiden: je bent weggegaan, je woont te ver weg. Ik snapte dat niet, ze waren toch in hetzelfde dorp als ik? Ik werd verdrietig wakker. Misschien ben ik in mijn dromen al die werelden met elkaar aan het verbinden.
Er wordt mij verweten dat ik weg ben gegaan. Je hebt je land verlaten, je geboortegrond. Waarom? Ja, waarom.. Ik voelde me daar niet vrij, daarom. Iets klopte er niet aan dat land, al was het mijn voorouders land, het land waar ik geboren ben en opgegroeid, het land wiens taal ik spreek zonder na te denken over de woorden. Moet je dan blijven waar je bent? Ben ik vrij om te beslissen waar ik wil zijn? Waar ik wil wonen? Waar ik thuis ben?

Ik heb in Nederland mijn thuis gevonden. Ik heb de taal geleerd, de gebruiken en de gewoontes. Niet allemaal, sommige passen niet bij mij. De beruchte koekjestrommel waaruit je maar één koekje mag pakken en dan gaat de deksel er zo rap weer op, dat als je niet snel genoeg bent, je vingers ertussen komen; dat gaat bij mij thuis anders. Als ik bezoek krijg, ligt er van alles op tafel uitgestald en iedereen mag pakken wat die wil. Of de alcohol-klok, ook typisch. Vraag ik aan een vriendin, wat ze wil drinken, kijkt ze op haar horloge. Ik zeg: “Ik vroeg niet hoe laat het was, ik vroeg wat je wilt drinken, mafkees!”
Ik vergeet alsmaar vanaf hoe laat je dan alcohol mocht gebruiken, was het na 17 uur of na 18 uur? En wie heeft dat ooit bedacht? Niet dat ik al om 10 uur ’s ochtends aan een borrel zit, dat hoeft van mij ook weer niet, ik ben geen alcoholist, maar ik bepaal zelf wat ik wel en niet mag. In mijn land drinken de bouwvakkers al om 11 uur een biertje, maar ze beginnen ook al om zes of zeven uur te werken.
Mijn land. Is het nog steeds mijn land? Ik heb een Nederlands paspoort, ben ik een Nederlandse dan? Zo voelt dat niet.
Als mensen mij vragen waar ik vandaan kom, zeg ik geen Nederland. Ik ben hier niet geboren. Met deze vraag begrijp ik iets anders dan een nationaliteit.
Ik was er heel blij mee toen ik de brief “In naam van hare majesteit de koningin Beatrix” kreeg, dat ik genaturaliseerd ben. Naturalisatie klinkt voor mij op een of andere manier heel chemisch. Geneutraliseerd, zeg ik soms. Je kunt proberen zuur neutraliseren met water, dan is het geen zuur meer maar ook geen water. Zoiets is er ook met mij gebeurd. Zuur was ook dat ik mijn burgerschap van het land dat de mijne was ben verloren.
Er kwam nog een brief aan, van de ambassade. Ik moest binnen twee weken mijn andere, groene paspoort alsook alle documenten van mijn land inleveren. Ik heb gehuild. Ze hebben mij verbannen, dat was het gevoel. Alsof ik gestraft werd voor mijn keuze om naar Nederland te gaan. Dubbele nationaliteit mocht niet. Zou dat nog steeds zo zijn? Er is veel veranderd afgelopen dertig jaar in mijn vaderland. Ik moet dat eens opzoeken.

Vannacht heb ik gedroomd dat ik verdwaald was. Ik stond op straat in een stad die ik niet kende. Ik wist niet eens waar ik heen wilde, dat was ik vergeten. Ik sprak de voorbijgangers aan, vroeg om hulp, niemand reageerde. Alsof ze mij niet zagen. Ik begon te huilen en roepen, maar er kwam geen geluid uit. Ik raakte in paniek. Ik wilde wegrennen, maar kon niet bewegen, ik kwam niet van mijn plek.
Ik werd wakker met pijn in mijn keel en vermoeide benen. Volgens mijn man was ik ’s nachts aan het schreeuwen. Er kwam dus wel geluid uit. Ik vertelde over mijn droom, hij zei:
“Alweer? Dat heb je toch wel vaker, zulke dromen? Ik zou naar een psycholoog gaan als ik jou was.”
Ik heb hier geen psycholoog voor nodig, denk ik bij mezelf, dat lijkt mij duidelijk.
De laatste tijd ben ik aan het nadenken over vroeger, over mijn vlucht naar een ander land, mijn ouders die ik heb achtergelaten. Ik denk na over mijn nieuwe plek in Spanje, mijn dochter en kleinkinderen die ik in Nederland heb achtergelaten. Ik laat steeds mensen achter. Ben ik alsmaar op de vlucht? Zo ja, waarvoor dan eigenlijk? Ik was niet in gevaar, ik voelde me alleen maar beperkt, niet vrij. Alleen maar, wat zeg ik daar nou? Is dat niet erg genoeg om je beperkt te voelen, is het raar om vrij te willen zijn? Is dat egoïstisch om je levenspad te willen volgen, kunnen zijn wie je bent, zeggen en schrijven wat je wilt? Nee, vind ik, zolang je niemand schaadt. Dat is wel belangrijk.
Heb ik iemand schade toegebracht met mijn keuzes? Mijn ouders zijn al in de tachtig, ik ben te ver om voor ze te kunnen zorgen, als dat later nodig zal zijn. Ik ben ook te ver van mijn dochter vandaan om haar te kunnen helpen. Gelukkig kunnen we contact houden met de moderne technologie, we sturen elkaar berichtjes en foto’s, we bellen vaak.
Er wordt weer eens tijd om mijn ouders te bellen, bedenk ik, gelijk een belafspraak maken dan. Zij zijn op hun leeftijd nog steeds heel actief, ze werken in de tuin, gaan bij vrienden op visite en maken uitstapjes. Geen verre reizen meer, dat niet. Een picknick bij het meertje, een korte wandeling door het bos is voldoende. Ik kan niet zomaar bellen, dan zouden ze schrikken dat er iets aan de hand is, we maken altijd eerst een afspraak. Vanmiddag om vier uur, goed.

“Houden jullie het nog vol in die hitte?”
“Ik ben in Nederland, mama, hier is het niet zo heet.”
“Oh ja, ik zie dat, het schilderij aan de muur, dat is bij jullie thuis, inderdaad.”
“Klopt, deze heb ik van jullie gekregen voor mijn vijftigste verjaardag, weten jullie nog?”
“Natuurlijk weten we dat nog, we zijn niet dement,” reageert mijn vader.
“Je hebt er twee gekregen,” zegt mijn moeder snel, “van dezelfde schilder.”
“Dat andere heb ik meegenomen naar Spanje.”
“Straks herken ik niet meer waar je bent, als er ook zo’n schilderij hangt,” klaagt mijn moeder.
“Dan vraag je dat toch?” Probeer ik lachend. “Hoe is het daar?”
“Wij zijn nog steeds hier,” zegt mijn vader droog.
“Gelukkig, is alles goed?”
“De tuin, verschrikkelijk, we kunnen het niet meer bijhouden, het kost ons steeds meer moeite. We moesten de haag weghalen, nu komt er een schutting,” zegt mijn moeder en mijn vader verbetert haar: “Wij hebben de haag natuurlijk niet zelf weggehaald, daar hebben we iemand voor moeten vragen.”
Ligt het aan mij, of hoor ik verwijt in zijn stem? Ik had de beukenhaag ook niet eruit kunnen trekken!
“Het gaat maar door, binnenkort moeten we weer grasmaaien,” hoor ik mama zeggen.
“Kan dat niet twee weken wachten? Dan doe ik dat wel.”
“Kom je? Wat leuk!” Mijn moeder is weer blij, zo makkelijk gaat dat.
“Ik heb gisteren een vlucht geboekt, dat wilde ik ook zeggen.”
Mijn vader zegt niets, maar haalt een agenda tevoorschijn. “Wanneer kom je, hoe laat?”
“Twaalf augustus, rond zeven uur ’s avonds als ik me kan herinneren, ik geef dat nog precies door.”
Hij noteert dat en klapt de agenda weer dicht.
“Dan ben je hier met mijn verjaardag dus?” vraagt mama hoopvol.
“Dat was wel de bedoeling, ja,” antwoord ik, “ik moet nog een terugvlucht boeken.”
“Heb je niet gelijk een retourtje gekocht? Dat is toch goedkoper?”
“Nee, ik wil dan naar Spanje terug.”
“Oh, is dat terug voor je?”
“Ook wel. Soms. Ja, op gegeven moment wil ik naar ons huisje in Spanje, het is zo gaaf daar,” beken ik.
“Denk je dat je ooit terug wilt komen?” vraagt mijn vader. Ik weet meteen wat hij bedoelt. Terug naar mijn land, mijn geboortedorp, naar hen. Dat heeft hij al eerder gevraagd, zo’n tien jaar geleden, ik heb toen gezegd dat ik dat niet wist.
“Weet je, dat zou geen terugkomen zijn voor mij. Ik woon al meer dan dertig jaar in het buitenland. Voor mijn gevoel zou ik opnieuw emigreren,” leg ik uit.
“Hier ken je toch alles? Je hoeft ook geen andere taal te leren, je hebt hier een huis, als wij er niet meer zijn,” zegt mama. Ik zie tranen in haar ogen opkomen. Dat gaat ook zo makkelijk. Ik heb dat van haar. Gelukkig maar. Bij mijn vader slaat alles naar binnen. Ik zou eens naar binnen willen kijken bij hem, volgens mij schrik je je kapot van wat je daar aantreft.
“Ik hoop dat jullie nog lang zullen leven en ook thuis kunnen blijven wonen, echt waar, daarna zien we weer verder. Je kunt de toekomst niet plannen, meestal gaat het toch heel anders in het leven.”
Mijn vader loopt weg, dat doet hij altijd als het gesprek moeilijk wordt. Althans voor zijn gevoel moeilijk. Tijd om af te sluiten.
“Zullen we het daarover hebben als ik bij jullie ben?” stel ik voor. Mijn moeder knikt en zoekt het icoontje waarmee je de verbinding kunt verbreken.
“Ik hang wel op, mama,” zeg ik, “tot gauw, kusjes!”

Eigenlijk zou ik blij moeten zijn. Iedereen wil mij in de buurt hebben. Zo positief kun je het bekijken. Ik loop mijn favoriete route door de Veluwezoom, een rondje van twaalf kilometer. Als je een paar kilometer van de parkeerplaats bent, kom je weinig mensen tegen. Dat vind ik fijn. De rust, de natuur, alleen zijn. Ik krijg er energie van, kan beter mijn eigen gevoel volgen en ik hoor mijn innerlijke stem. Zoiets. Klinkt dat vaag? Ik kan hele dialogen voeren in mijn hoofd als ik alleen wandel. Soms spreek ik mezelf toe, soms tegen. Vaak komen er nieuwe, verrassende gedachten en oplossingen voor problemen. Alsof ze op mij wachten, onderweg. Bij de grote spar daar, er kan zomaar een geweldig idee in mijn hoofd springen en meeliften naar huis.
Naar huis. Laatst vroeg mijn man, of ik mij thuis voel in zijn huis. Ik ben daar later komen wonen, het huis staat op zijn naam. Ja, zei ik, als je lief bent tegen mij. Dat vond hij raar. Hoezo is mijn thuisgevoel afhankelijk van zijn gedrag? Dat is wel zo, voor mij. Als we ruzie hebben, voel ik me niet welkom. Als wij het samen leuk hebben, dan voel ik me thuis, of we in Nederland zijn of in Spanje. Er zijn dus een aantal voorwaarden om mij thuis te voelen. Een ervan is: me welkom voelen. Geaccepteerd. Een andere voorwaarde is: me vrij voelen. Dat is ook heel belangrijk. Als ik bij mijn ouders ben of bij mijn dochter, ben ik niet helemaal vrij. Er wordt van mij verwacht dat ik iets doe, zeg, dat ik gezellig ben. Dat ik rekening houd met anderen. Niet te veel lawaai maak en ook niet te stil ben.
Welke dingen zijn er nog meer nodig om mij ergens thuis te voelen? Mijn eigen ruimte hebben, zeker, dat is ook essentieel. Een paar eigen spulletjes, zoals dat ene schilderij van mijn ouders, dat herinnert mij eraan waar ik vandaan kom. Ik laat er ook mee zien: dit is mijn plek, mijn stukje muur met mijn schilderij eraan. Die muur heb ik geverfd met de kleur die ik mooi vond. Het scheelt enorm dat mijn man het ook een mooie kleur vond, anders hadden we daar ruzie over moeten maken. Zou ik mij thuis kunnen voelen tussen donkergrijze muren bijvoorbeeld? Dat lijkt mij deprimerend. Fijn, dat wij ongeveer dezelfde smaak hebben, dezelfde levenshouding, dezelfde dingen die wij belangrijk vinden. We leven in harmonie. Ha! Volgende voorwaarde: In harmonie leven. Met mijn partner, mijn omgeving. Dat ik voel: hier pas ik ertussen, dit is mijn plek, ik verstoor de omgeving niet als ik er ben en de omgeving stoort mij niet.
Ik denk dat ik een heks ben. Serieus. In de puurste, oorspronkelijke betekenis van het woord. Natuurreligie is de enige religie die mij aanspreekt. Ik voel me thuis in de natuur. Dat is dus ook thuis! Ik word rustig in het bos, ik word blij van alle vogels en dieren die ik zie, ik spring in elk beekje dat ik tijdens mijn bergwandelingen tegenkom. Het liefst in Eva’s kostuum, de oude versie, zonder de vijgenblad.
Wij mensen zouden met meer respect moeten omgaan met de natuur, Moeder Natuur. Het is zo verschrikkelijk arrogant om jezelf als soort bovenin de voedselketen te plaatsen. Gelukkig is Moeder Natuur heel wijs en weet hoe ze moet omgaan met pubers. We zijn in een puberale fase, vrees ik. Wat moet je, als moeder? Het is kwestie van deze fase te overleven. Grenzen aangeven. Huisarrest desnoods. Hebben we pas gehad. Zouden we wat hebben geleerd?

Thuis. Wat betekent dat? Door mijn dromen, nadenken over waar en wanneer ik mij thuis voel en wat daar voor nodig is, kom ik tot een bijzonder conclusie. Het is niet een plek, het is een gevoel.
Het kan in het bos in Nederland zijn, in mijn ouderhuis, in de armen van mijn man ergens in Spanje, helemaal alleen of met andere mensen, het zou niet moeten uitmaken. Voor een groot deel kan ik er zelf voor zorgen, dat ik mij thuis voel. Ten eerste in mijn lichaam.
Mijn lichaam. Ook uit het taalgebruik is er duidelijk, dat er iets is, aan wie het lichaam behoort. Als ik zeg: Ik ben blij met mijn lichaam, wie is die Ik? De ziel? Hoe dat dan ook mag heten, ook daar moet balans zijn. Het is fijn als je je thuis voelt in je lichaam. Sommige mensen hebben dat niet. Dan kun je je ook nergens thuis voelen, lijkt mij, als je je niet eens in je eigen lichaam thuis voelt. Wat ben ik dankbaar, dat ik dat wel heb. Ik zorg er dan ook goed voor, voed mijzelf met puur en natuurlijk voedsel, blij dat ik dat kan doen. Ik doe yoga, dans en wandel, slaap genoeg. Meestal. Als ik dat niet doe, dan protesteert er iets in mij. “Hey, domkop,” hoor ik een stemmetje in mijn hoofd, “met ‘veel drinken’ wordt water bedoeld, geen wijn!” Dan moet ik dat weer snel goedmaken, want achterstallig onderhoud wordt niet getolereerd.

Als je een keus hebt waar je wilt zijn, dan kies je een plek waar je je welkom voelt, waar je jezelf mag zijn, jezelf kunt ontplooien en ontwikkelen, waar je je vrij voelt en in harmonie met alles en iedereen om je heen. En dat kunnen meerdere plekken zijn.
Ik denk dat wij meer keuzes hebben dan we soms geloven. Vaak zijn we bang om keuzes te maken. Bang dat we in een nog ergere situatie terechtkomen. Bang om mensen teleur te stellen. We zijn liever zelf teleurgesteld, blijkbaar. Dan kunnen we klagen, dat we ons niet vrij voelen, dat we niet de baan hebben die wij verdienen, dat onze man ons niet begrijpt, dat we een vreemdeling zijn in dit land. Dat we verbannen zijn uit ons vaderland. Maar klopt dat wel? Is dat waar? En is er misschien iets wat we zelf kunnen doen om ons wel vrij te voelen, geliefd, geaccepteerd? Kunnen wij er zelf voor zorgen dat we ons thuis voelen?

Vannacht heb ik niets gedroomd. Ik kan me tenminste niets herinneren. Ik werd uitgerust wakker, ik wist waar ik was en in mijn hoofd was het schoon. Er kwam een heldere gedachte. Ik stond op, zette mijn kruidenthee en nam het mee naar mijn laptop. Ik wist precies wat ik moest opzoeken. Daarna tikte ik het telefoonnummer van de ambassade in en drukte op de belknop.

“Goedemorgen, ik wil een verzoek indienen om mijn nationaliteit terug te krijgen.”